WELKOM OP DE WEBSITE VAN RENÉ VAN LOENEN

 

HOME BIO POËZIE KERKLIED AGENDA IN DE MEDIA CONTACT
 

Bij 'Heilig boven alles',
CD8 van Psalmen voor Nu


EEN STEM DIE IK NIET KENDE / PSALM 81

Enkele jaren geleden hadden wij wegens verbouwing van de keuken een bouwvakker over de vloer die tijdens de arbeid geestelijke liederen zong. Met name “Er ruist langs de wolken…” heb ik hem meer dan eens zagend of tegelend horen aanheffen. Het deed me denken aan mijn moeder, die het soppen van de keukenkastjes combineerde met Johannes de Heer. Ik hoor het mezelf, eerlijk gezegd, niet zo gauw doen, en zeker niet bij vreemden thuis. Schaamte? Laatst floot ik tijdens het boodschappen doen bij AH een psalm. Toen tot me doordrong wat ik floot, herschikte ik de melodie vanzelf tot iets uit het profane repertoire. De psalm die ik floot, zou zomaar 81 geweest kunnen zijn.

Van de veertien psalmen die ik tot nu toe voor PvN berijmd heb, vind ik 81 verreweg de intrigerendste. Piet Warners, de hebraïcus van dienst, waarschuwde me al in de eerste zin die hij in zijn toelichting aan deze psalm wijdde: het is een psalm met een dubbele bodem. De omslag zit in vers 6c. De ‘toonsoort’ ervóór verschilt nogal van die erna. Vers 4 is in het eerste gedeelte cruciaal: nieuwe maan en volle maan. In de beleving van Israël is nieuwe maan een belangrijke dag, een dag van vernieuwing, een nieuw begin. De nieuwe maan waar met name dit vers van rept, is ook nog het begin van het nieuwe jaar (Rosh Hashana) en volle maan is dan het begin van het Loofhuttenfeest. Op de tiende dag na Rosh Hashana – een sabbat – is de Grote Verzoendag. Die tien dagen worden de geduchte dagen genoemd, dagen van inkeer, van boetedoening, van ommekeer.

Vier uw feesten! Feest vier je echter niet alleen omdat het voorgeschreven wordt, maar ook omdat de innerlijke houding waarmee feest gevierd wordt iets weerspiegelt van wat God ermee bedoeld heeft. En juist dat blijkt in het tweede gedeelte (na vers 6c) wel heel problematisch. Het volk heeft alles aan God te danken, maar loopt toch vreemde goden achterna. Wat valt er dan nog te vieren?

Vier uw feesten! Vlak vóór het omslagpunt in deze psalm wordt de ramshoorn genoemd als instrument waarmee de feesten worden ingeluid. Tot op de huidige dag wordt de ramshoorn, de sjofar, voor dat doel in de synagoge gebruikt. Ik had in mijn berijming in eerste instantie het woord ‘koper’ gebruikt, als niet-specifieke aanduiding voor een blaasinstrument. Stom natuurlijk! Het rituele karakter van het instrument vraagt er juist om zo dicht mogelijk bij de grondtekst te blijven. Ik heb daarom in tweede instantie de ramshoorn letterlijk in de berijming opgenomen. In mijn ogen de enig juiste keuze als het om cultuurgebonden begrippen gaat: een altaar is een altaar, een strijdwagen een strijdwagen, een ramshoorn een ramshoorn. In de volle overtuiging dat in de gangbare, nieuwe psalmberijming dezelfde keus gemaakt zou zijn, sloeg ik later het liedboek erop na. Tot mijn stomme verbazing constateerde ik dat de ramshoorn daar door trompetten vervangen is.

Tja, en dan het omslagpunt zelf. Eerst geef ik vier bestaande vertalingen: “alwaar ik gehoord heb eene spraak die ik niet verstond” (Statenvertaling); “onvermoede woorden hoor ik zeggen” (Nieuwe Bijbelvertaling); “spreken hoorde ik nimmer vernomen” (Ida Gerhardt); “God heeft ons gezegd nooit gehoorde dingen” (psalmberijming 1968). In mijn berijming voor PvN is het geworden: “Een stem die ik niet kende, zei…” Wie is die ‘ik’ eigenlijk die in de rest van de psalm (een lang citaat waarin ook nog een tweede citaat verwerkt zit!) aan het woord blijft? Er bestaan verschillende interpretaties: de psalmdichter, God zelf (ik erken en herken jullie feestvreugde niet) en Jozef (toen hij uit Egypte trok) Het blijft een raadsel; het is poëzie.

Dat deze psalm mij intrigeert, bleek al eerder uit een gedicht dat ik schreef naar aanleiding van een jeugdherinnering. Het heet “Opent uwen mond” (een regel uit de ‘oude’ berijming) en staat in de bundel Straatliefdegras (Mozaïek, 2009). De eerste strofe gaat over het uit het hoofd leren van psalmverzen, zoals dat op elke ‘school met den bijbel’ gebruikelijk was. De tweede strofe gaat over een jongen die thuis niet van harte in zijn psalmoefening ondersteund wordt: “Ze deden nergens aan bij Rob. / Daarom zong hij op straat / zijn psalm. Dan bleef hij staan / waar schilders op hun steigers stonden.” “Een stem die ik niet kende” zou in Robs oren de stem van God kunnen zijn. Omgekeerd is ook Robs stem een niet gekende in het psalmenkoor. Maar wat de dichter niet durft, durft Rob wel: hij zingt luidkeels zijn psalmen over straat. Dit gedicht vormde twee jaar geleden bij een expositie een twee-eenheid met een schilderij van Henk Pietersma. Inderdaad: een schilderij bij psalm 81. Het hangt inmiddels boven mijn relaxstoel. Psalm 81 blijft mij zichtbaar en hoorbaar omringen.

Michiel Zweers schreef er een prachtige melodie bij, die naadloos bij de tekst aansluit. Daar ging overigens wel heel veel overleg en gesleutel aan vooraf. Maar goed, dan heb je ook wat: een melodie die je zomaar tijdens het boodschappen doen bij AH zou kunnen fluiten. Wacht maar tot CD 8 uitkomt en je zult het horen!

René van Loenen